Prof. Bruloot en Prof. Maresceau onderzoeken in hun NjW-bijdrage de impact van het nieuwe boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op de aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen. Met hun analyse brengen zij heel wat nuance bij de vele doemberichten die over de verstrekkende gevolgen van de afschaffing van het samenloopverbod en van de quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten specifiek voor bestuurders werden geuit.
Bestuurdersaansprakelijkheid: impact van boek 6
Bestuurders beschermd door kennelijkheidsvereiste uit WVV
In essentie benadrukken zij dat ook na de inwerkingtreding van boek 6 BW (met name 1 januari 2025) bestuurders slechts aansprakelijk kunnen worden gesteld in de mate waarin zij zich als bestuurder gedragen op een wijze die zich “kennelijk” buiten de marge bevindt waarbinnen normaal voorzichtige en zorgvuldige bestuurders, geplaatst in dezelfde omstandigheden, redelijkerwijze van mening kunnen verschillen. Deze kennelijkheidsvereiste, die een marginale toetsing impliceert, werd in artikel 2:56 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) doelbewust verankerd om te vermijden dat rechters op de stoel van bestuurders zouden gaan zitten. De marginale toetsing leidt er in feite toe dat bestuurders – in vergelijking met het gemeen aansprakelijkheidsrecht – op een meer manifeste wijze afwijkend gedrag moeten vertonen opdat zij door de door hen bestuurde rechtspersoon en/of derden in contractuele en/of buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen worden aangesproken.
In tegenstelling tot wat wel eens te snel wordt geponeerd, resulteert boek 6 BW volgens de professoren Bruloot en Maresceau dan ook niet in een verruiming van de bestuurdersaansprakelijkheid, vermits boek 6 BW op het vlak van de invulling van het fout-begrip moet wijken voor de kennelijkheidsvereiste uit het WVV. Een belangrijke kanttekening hierbij is evenwel dat bestuurders enkel van de marginale toetsing kunnen genieten in de mate waarin zij daadwerkelijk handelen in hun hoedanigheid van bestuurder.
Niettemin grotere aansprakelijkheidsdreiging
Dit alles belet niet dat de terechte vrees bestaat dat derden, gelet op de afschaffing van de quasi-immuniteit van uitvoeringsagenten, sneller zullen dreigen om aansprakelijkheidsvorderingen tegen bestuurders in te stellen, in een poging om van hen of van de door hen bestuurde rechtspersoon een schadevergoeding te verkrijgen. Rechtspersonen wapenen zich hier best tegen door in hun contracten met derden de buitencontractuele aansprakelijkheid uit te sluiten, zodat ook hun bestuurders zich hierop, met toepassing van het nieuwe artikel 6.3 BW, kunnen beroepen. Vermits echter niet steeds alle contracten kunnen worden aangepast en/of omwille van het specifieke risicoprofiel van rechtspersonen, kunnen bijkomende veiligheidsmaatregelen aangewezen zijn.
Extra veiligheidsmaatregelen
Bij het uitwerken van bijkomende beschermingsregelingen voor bestuurders, moet niet alleen een opportuniteitsbeoordeling gebeuren, maar moet ook rekening worden gehouden met beperkingen die in dat verband uit het WVV voortvloeien. Anders dan wat door de rechtspersoon zelf kan, kan het nuttig zijn dat aandeelhouders (of leden) van rechtspersonen hun bestuurders exoneren en vrijwaren voor hun buitencontractuele aansprakelijkheid. Op die manier kunnen de mogelijks negatieve gevolgen van boek 6 BW voor bestuurders verder worden geneutraliseerd.
Jura-abonnee?
Lees de volledige bijdrage in Jura
Diederik Bruloot, Professor aan de UGent en advocaat
Kristof Maresceau, Professor aan de UGent en advocaat