Legal Trust Law
Legal04 januari, 2024

Afschaffing van het samenloopverbod en leer van de quasi-immuniteit van de hulppersoon: gooi het kind niet met het badwater weg

Het wetsvoorstel houdende Boek 6 ‘Buitencontractuele aansprakelijkheid’ van het burgerlijk wetboek zou ons allen moeten beroeren. Niet alleen zal dit wetsvoorstel een ingrijpende invloed hebben op het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, maar ook op het contractueel aansprakelijkheidsrecht. Het voorgestelde artikel 6.4 BW schaft immers resoluut het samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid af, wat door sommige auteurs wordt toegejuicht. Als praktizijn van het recht wil Pierre Thiriar toch een dissonante noot laten klinken.​
Dit artikel verscheen eerder in de Juristenkrant en op Jura. Meer weten over Jura? Download hier de brochure.


Het voorgestelde artikel 6.4 BW luidt als volgt:

  • ‘§ 1. Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, vinden de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid toepassing tussen medecontractanten. Indien de benadeelde echter op grond van de buitencontractuele aansprakelijkheid van zijn medecontractant schadeloosstelling vordert voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis, kan deze medecontractant de verweermiddelen inroepen voortvloeiend uit de wetgeving inzake bijzondere contracten, uit de contractuele bedingen en uit de bijzondere verjaringsregels van toepassing op het contract. Dit is niet het geval bij vorderingen tot schadeloosstelling voor schade als gevolg van een aantasting van de fysieke integriteit of van een fout begaan met het opzet schade te veroorzaken.’
  • ‘§ 2. Indien de benadeelde schadeloosstelling voor schade als gevolg van de niet-nakoming van een contractuele verbintenis vordert van een hulppersoon van zijn medecontractant, kan deze hulppersoon dezelfde verweermiddelen inroepen als de medecontractant op grond van paragraaf 1.’

Het Hof van Cassatie heeft sinds het stuwadoorsarrest van 7 december 1973 een consequente, coherente en uiterst werkbare rechtspraak gevestigd waarbij de samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid in principe uitgesloten is, tenzij de contractuele fout ook een misdrijf uitmaakt of de contractuele fout ook een buitencontractuele fout inhoudt en de schade vreemd is aan de contractuele schade (Cass. 7 december 1973, Arr.Cass. 1974, 395). Het samenloopverbod tussen beide aansprakelijkheidsregimes is volledig verantwoord omdat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen beide aansprakelijkheidsstelsels. In de rechtspraktijk blijkt het onderscheid tussen beide stelsels uiterst werkbaar en nuttig, niet in het minst voor de rechtszoekende en de verzekeraar van diens eventuele aansprakelijkheid.

Het enige punt waarop het samenloopverbod zowel problematisch is voor de rechtsleer als de rechtspraktijk, is de daaruit volgende quasi-immuniteit van de hulppersoon. Ik kan volkomen begrijpen dat men op dit punt komaf wil maken met het stuwadoorsarrest en deze betrachting is zowel naar recht als naar billijkheid verantwoord. De opheffing van de quasi-immuniteit van de hulppersonen zou volgens mij echter beter specifiek geregeld worden in het contactueel verbintenissenrecht, niet door de opheffing van het samenloopverbod in het algemeen. Die weg (van een specifieke regeling in het contractenrecht wanneer beroep wordt gedaan op een hulppersoon) heeft de wetgever overigens al ingeslagen waar in artikel 5.89, § 2 BW wordt bepaalt dat wanneer de schuldenaar voor de nakoming van het contract een beroep doet op hulppersonen, de hulppersonen de bevrijdingsbedingen kunnen inroepen tegen de schuldeiser, die zij zijn overeengekomen met de schuldenaar.

Oeverloze chicanes en betwistingen

Een evenwichtige en slachtoffervriendelijke regeling in boek 5 BW om de quasi-immuniteit van de hulppersoon op te heffen zou er in kunnen bestaan dat de schuldeiser zich enkel kan verhalen op de schuldenaar en niet op de hulppersoon, wanneer de hulpersoon een zuiver contractuele fout heeft begaan en de schade niet vreemd is aan de uitvoering van het contract. Is de contractuele fout tegelijkertijd een buitencontractuele fout en is de schade vreemd aan de overeenkomst, dan zou de schuldeiser het recht moeten hebben om zijn schade te verhalen op zowel de schuldenaar als de hulppersoon, die hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover de schuldeiser. De schuldenaar moet mijns inziens samen met de hulppersoon aansprakelijk worden gesteld, omdat de schuldenaar de hulppersoon heeft gekozen om (een onderdeel van) zijn verbintenissen uit te voeren en dus moet instaan voor diens gedrag en eventuele fouten.

Ik kan volkomen begrijpen dat men op dit punt komaf wil maken met het stuwadoorsarrest en deze betrachting is zowel naar recht als naar billijkheid verantwoord. De opheffing van de quasi-immuniteit van de hulppersonen zou volgens mij echter beter specifiek geregeld worden in het contactueel verbintenissenrecht, niet door de opheffing van het samenloopverbod in het algemeen.
Pierre Thiriar

Wanneer men het samenloopverbod opoffert om de problematiek van de quasi-immuniteit van de hulppersonen te regelen, gooit men volgens mij het kind met het badwater weg. Het samenloopverbod opheffen zal de weg naar oeverloze chicanes en betwistingen openen, als was het omdat de regeling die het voorgestelde artikel 6.4 BW invoert zo complex, genuanceerd en laten we eerlijk zijn, voor de gewone stervelling onbegrijpelijk is. De wetgever mag niet vergeten dat de grote meerderheid van de contracten niet wordt gesloten door juristen of met bijstand van juristen. Enkel de repeat players zullen eraan denken om het samenloopverbod contractueel te handhaven, wat noch bevorderlijk is voor de rechtsgelijkheid, noch voor de zwakkere contractspartij(en). Zou een dergelijk beding overigens niet nietig zijn in een consumentenovereenkomst? De verzekeraar van de buitencontractuele aansprakelijkheid zal zich met hand en tand verzetten tegen de kwalificatie van de contractuele fout als een buitencontractuele fout.

Elke conclusie in een contractenzaak zal voortaan een luik bevatten waarin de mogelijke buitencontractuele aansprakelijkheid van de medecontractant wordt beargumenteerd en de rechter die zal al die middelen moeten beantwoorden. Ik moet ook wijzen op het punthoofd dat artikel 6.4 BW aan de collega-strafrechter zal bezorgen bij de afhandeling van burgerlijke belangen wanneer dader en slachtoffer contractueel verbonden waren en het misdrijf ook een contractuele wanprestatie uitmaakt.

Ten slotte is het feit dat er in moderne wetgeving een inflatie aan strafrechtelijke bepalingen is in diverse rechtstakken, geen overtuigende argument om het samenloopverbod op te heffen, wel integendeel. Zo bijvoorbeeld worden in artikel XV.83-86 WER inzake de consumentenbescherming en de oneerlijke handelspraktijken een heel aantal gedragingen en contractuele bedingen strafrechtelijk beteugeld. Het feit dat die gedragingen en bedingen strafbaar worden gesteld, haalt ze niet uit de contractuele sfeer. Ze worden door de strafbaarstelling theoretisch ook ‘buitencontractuele fouten’, maar ze blijven inherent en volledig gedragingen en fouten in het contractuele veld. De strafbaarstelling van contractuele fouten is geen argument om het samenloopverbod op te heffen, maar wel om de afhandeling van burgerlijke belangen weg te halen van bij de strafrechter en steeds toe te vertrouwen aan zijn collega civilist (in deze zin ook: P. Thiriar, ‘De contractuele vordering voor de strafrechter’, noot onder Corr. West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, 3 mei 2023, RABG 2023/11, 950).

Parl.St. Kamer, DOC 55, 3213/001, ingediend door mevrouw Katja Gabriëls en de heer Koen Geens

Pierre Thiriar

Pierre Thiriar

Pierre Thiriar is raadsheer in het hof van beroep in Antwerpen en praktijkassistent gerechtelijk recht aan de UAntwerpen.

Deze reflectie werd ingegeven door het interuniversitair congres dat ALLIC, Antwerp Liability Law an Insurance Chair, op 20 oktober jongstleden aan de UA heeft georganiseerd over het wetsvoorstel houdende Boek 6 BW.

Back To Top