Van het wetsontwerp over de vergroening van de autofiscaliteit wordt ook gebruik gemaakt om strikte regels op te leggen over de kostenaftrek voor auto’s die privé gebruikt worden en waarvoor de
gebruiker belast wordt op een voordeel van alle aard en/of een vergoeding betaalt. Daarbij wordt een einde gemaakt aan een oude discussie, in het voordeel van de belastingplichtige. Maar tegelijk wordt een hoogst interessante optimalisatiemogelijkheid de pas afgesneden.
Als een werkgever of vennootschap een auto ter beschikking stelt aan een werkgever of bedrijfsleider voor privégebruik, wordt de gebruiker daarvoor belast op een voordeel van natura. Ten belope van dat voordeel is de aftrekbeperking voor autokosten niet van toepassing. In die mate kunnen de uitgaven immers beschouwd worden als een loonkost en niet meer als een echte autokost. Dat deel van de autokosten is dus voor 100 % aftrekbaar.
Deel van autokosten is toch 100 % aftrekbaar
De laatste jaren had de fiscus zijn tegenstand tegen die redenering opgegeven. Er bleef nog wel een twistpunt. Als de gebruiker van de auto een vergoeding betaalt voor dat gebruik, is er ten belope van die vergoeding geen sprake meer van een voordeel van alle aard. En dus zag de fiscus ook geen reden meer om 100 % aftrek toe te staan voor een deel van de autokosten.
Vorig jaar heeft het Hof van Cassatie echter het pleit beslecht in het voordeel van de belastingplichtig. Begin dit jaar heeft het Hof dat gunstige oordeel nog eens herhaald. Of de gebruiker van de auto een vergoeding betaalt en het voordeel van alle aard eventueel zelfs teruggebracht wordt tot nul, heeft geen invloed op de kostenaftrek. Dat principe wordt nu ingeschreven in de wet. Daarover is dus geen discussie meer mogelijk. Tot zover het goede nieuws. In zijn hierboven aangehaalde rechtspraak liet het Hof van Cassatie wel een achterpoortje open. De aftrekbeperking voor autokosten is niet van toepassing in de mate dat de auto privé gebruikt wordt, oordeelt het Hof. Maar niets zegt dat we dat privégebruik moeten afmeten aan het voordeel van alle aard. Het is zelfs logischer om het werkelijke gebruik als maatstaf te nemen. Met andere woorden: als de auto voor pakweg 90 % of zelfs 100 % privé gebruikt wordt (zoals bij veel klassieke ‘salariswagens’), zou 90 % of 100 % van de kosten voor die auto volledig aftrekbaar moeten zijn. De aftrekbeperking zou voor dat gedeelte van de kosten (of zelfs volledig) buitenspel gezet zijn.
Circulaire van 2014 bood perspectief op 100 % aftrek
En opmerkelijk genoeg werd die redenering zelfs gevolgd in een circulaire. Ter gelegenheid van de hervorming die het voordeel van alle aard alleen nog afhankelijk maakte van de prijs en de uitstoot van de auto, en niet meer van het aantal kilometers, verduidelijkte de fiscus: “Indien ondanks het feit dat het aantal km afgelegd voor privédoeleinden geen rol meer speelt bij het vaststellen van het belastbare voordeel van alle aard, de werkgever/vennootschap kan aantonen welk gedeelte van de gemaakte kosten op het privégebruik van de auto betrekking heeft, mag hij, in plaats van bovenvermelde werkwijze, ook de bepalingen van de nrs. 66/41 en 195/109, Com.IB 92 blijven toepassen”.
De fiscus verklaarde m.a.w. dat een oude regel uit de administratieve commentaar van toepassing bleef, en met name volgende bepaling: “[De aftrekbeperking] is niet van toepassing op het ‘gedeelte’ van de autokosten dat betrekking heeft op het privé-gebruik van een voertuig door een werknemer, en dit ongeacht de wijze waarop het voordeel dat ten name van die werknemer belastbaar is, bepaald wordt”. Dus het privégebruik mag op eender welke manier bepaald worden, d.w.z. ook aan de hand van het werkelijke gebruik. In het daarop volgende cijfervoorbeeld wordt daarover geen twijfel gelaten. Het “gedeelte van de autokosten dat betrekking heeft op het privégebruik” wordt daar zondermeer bepaald (op een keuze wordt zelfs niet meer gealludeerd) in functie van het werkelijke gebruik en niet op basis van het voordeel van alle aard. Dat laatste is in het voorbeeld zelfs aanzienlijk lager dan het bedrag van de kosten dat overeenstemt met het percentage (werkelijk) privégebruik. Wat evident het voordeel van die methode illustreert.
En ook het antwoord op de parlementaire vraag waarnaar de administratieve commentaar verwijst, laat aan duidelijkheid niets te wensen over: “Er is niet noodzakelijk een absolute gelijkheid tussen het forfaitaire bedrag van het voordeel van alle aard bij de genieter en het bedrag van de werkelijke kosten bij de werkgever. … Ter verduidelijking wordt het geval genomen van een onderneming die autokosten … heeft van [€ 7 500], 20 % van dat bedrag, dus [€ 1500] stemt overeen met privé-gebruik. Ongeacht het bedrag dat werkelijk als voordeel van alle aard zal worden belast … vallen die [€ 1500] in geen geval onder de [aftrek]beperking”.
Die bepaling was weinig gekend maar in de praktijk werd ze na enige discussie wel aanvaard door de controleurs als die gewezen werden op de relevante passages in de administratieve commentaar. Daar moet wel bij gezegd worden dat veel ondernemingen wellicht geen heil zagen in die benadering omdat die in principe een hele kilometeradministratie vereist, om het juiste percentage privégebruik te bepalen en te documenteren. En ook omdat sommigen er juist naar streven om privégebruik uit te sluiten, om de belasting op een voordeel van alle aard te vermijden. Voor een dure auto met een grote dorst kan het bedrag van dat voordeel immers aardig oplopen.
Deur gaat dicht
Hoe dan ook, die mogelijkheid om de strenge aftrekbeperking voor autokosten te omzeilen, bleek een doorn in het oog van de regering. Daarom wordt nu gebruik gemaakt van het wetsontwerp over de vergroening van de autofiscaliteit om het ‘achterpoortje’ te sluiten. Daartoe wordt expliciet het principe in de wet opgenomen dat artikel 66, § 1 WIB 92 (dus de aftrekbeperking) ook van toepassing is op bedrijfswagens die privé gebruikt worden. Het Hof mate dat de auto privé gebruikt wordt. De uitzondering voor de kosten die overeenstemmen met het voordeel van alle aard, blijft wel. Maar de wettekst zegt voortaan expliciet dat de aftrekbeperking enkel achterwege blijft ten belope van het bedrag van het voordeel van alle aard. Als de belastingplichtige op basis van de verhouding privématig/beroepsmatig gereden kilometers een hoger bedrag onttrekt aan de aftrekbeperking, zal de fiscus dat niet aanvaarden, verduidelijkt de memorie van toelichting nog.
Als verantwoording verwijst de regering naar de logica van het vermijden van dubbele belasting (kosten in verworpen uitgaven bij de werkgever en tegelijk belasting op het voordeel bij de werknemer – een risico dat er inderdaad alleen is ten belope van het bedrag van het voordeel van alle aard) en naar een ecologisch motief: een versoepeling van de aftrekbeperking zou de doelstelling van deze wet, namelijk een versnelde vergroening van het bedrijfswagenpark, ondermijnen. Voor alle duidelijkheid voegt de memorie er nog aan toe dat de circulaire nr. 30/2014 van
15 juli 2014 niet langer van toepassing is. Cassatierechtspraak over ‘terugbetaald’ voordeel wel ingeschreven in wet
Toch wordt de rechtspraak van het Hof van Cassatie op één punt wél gevolgd, zoals gezegd. En ook dat punt komt met zoveel woorden in de wet te staan.A an de hoger beschreven passage wordt immers toegevoegd dat de eigen bijdrage die de gebruiker betaalt voor het persoonlijk gebruik van het voertuig (en die het voordeel van alle aard neutraliseert), wel in mindering mag worden gebracht van de autokosten die aan de aftrekbeperking onderhevig zijn. Ook dat verklaart de regering vanuit een zekere logica. Het bedrag van de vergoeding vormt voor de werkgever/vennootschap immers een opbrengst die in die mate de autokosten compenseert. De gebruiker van de auto wordt dan wel niet meer belast op een voordeel van alle aard, maar er blijft wel het gevaar van dubbele belasting bij de vennootschap zelf, en die wordt dus vermeden door de aftrekbeperking gedeeltelijk buitenspel te zetten.
De wetswijziging wordt verwezenlijkt via het herschrijven van artikel 66, § 3 WIB 92, dat voortaan luidt als volgt: “§ 3. De in paragraaf 1 vermelde beroepskosten omvatten: … 3° de kosten van een voertuig dat ter beschikking wordt gesteld voor het persoonlijk gebruik door een derde, met uitzondering van het bedrag dat overeenstemt met het voordeel van alle aard dat op naam van die derde wordt belast en de eigen bijdrage van die derde voor het persoonlijk gebruik van dat voertuig” (art. 2, 4° ontwerp). De nieuwe regeling is van toepassing vanaf aanslagjaar 2022. Het ontwerp is intussen in eerste lezing goedgekeurd in de Kamercommissie Financiën.