Recent heeft de rechtspraak het pleit in het voordeel van de belastingplichtige beslecht wat een nieuwe planningstechniek kan opleveren voor echtgenoten, gehuwd onder het wettelijk stelsel, waarbij één van hen terminaal ziek is.
De erfbelasting beroert in België vaak de gemoederen, zeker in een jaar waarin er verkiezingen plaatsvinden. Waar in vele andere Europese landen de erfbelasting volledig is afgeschaft of in grote vrijstellingen wordt voorzien, lopen de tarieven in Vlaanderen op tot 27 % tussen partners en in rechte lijn en tot 55 % tussen alle andere personen. Met dergelijke tarieven is het dan ook begrijpelijk – en soms zelfs noodzakelijk – dat de belastingplichtige tijdens zijn of haar leven bepaalde stappen onderneemt om de fiscale factuur bij overlijden te beperken. Op de weg hier naartoe worden daarbij vaak – al dan niet terecht – stokken in de wielen gestoken door de Vlaamse belastingdienst die hen fiscaal misbruik aanwrijft.
Waarover gaat het?
Om de planningstechniek te kaderen, vertrekken we vanuit het volgende (fictieve) voorbeeld. Herman (81 jaar) en Rita (82 jaar) zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel. Zij hebben één zoon, Rik. Het gemeenschappelijk vermogen van Herman en Rita bestaat uit de gezinswoning te Gent (500.000 EUR), een tweede verblijf aan de kust (1.000.000 EUR) en een beleggingsportefeuille (800.000 EUR).
Indien Herman komt te overlijden, zal het gemeenschappelijk vermogen bij helften worden verdeeld. De ene helft komt toe aan Rita als haar eigendom, de andere helft valt in de nalatenschap van Herman en wordt geërfd door Rita (vruchtgebruik) en Rik (blote eigendom). Op de verkrijging uit de nalatenschap van Herman zullen Rita en Rik uiteraard erfbelasting verschuldigd zijn. [Met uitzondering van de gezinswoning die vrijgesteld is van erfbelasting voor wat betreft de vererving tussen echtgenoten.] Daarnaast zal Rita niet volledig vrij over haar vermogen kunnen beschikken. Zij zal bijvoorbeeld het appartement aan de kust enkel kunnen verkopen met de medewerking van haar zoon.
Veelal zal het overlijden van Herman onverwacht komen waardoor Rita – bij gebrek aan enige successieplanning tijdens het leven – voor voldongen feiten zal komen te staan. Er zijn (helaas) ook situaties denkbaar waarbij het overlijden van Herman zich enige tijd op voorhand aankondigt. Wanneer Herman en Rita met zo'n situatie worden geconfronteerd, kunnen zij er goed aan doen om nog tijdens het leven van Herman het gemeenschappelijk vermogen (quasi) volledig toe te bedelen aan Rita. Enerzijds zal Rita hierop geen erfbelasting [Maar wel verdeelrecht (2,5 %) op de toebedeling van de onroerende goederen.] verschuldigd zijn want de toebedeling gebeurt bij leven. Anderzijds blijft zij alleen eigenaar van het volledige vermogen en behoudt zij dus de zeggenschap hierover.
Positie van de Vlaamse belastingdienst
De Vlaamse belastingdienst kwalificeerde de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen ten voordele van de niet-zieke echtgenoot evenwel steeds als fiscaal misbruik wegens strijdig met de doelstelling van de fictiebepaling uit artikel 2.7.1.0.4. VCF. Het opzet van dit artikel bestaat erin de langstlevende echtgenoot te belasten met erfbelasting op alles wat deze meer verkrijgt dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen. [En waarbij die toebedeling niet reeds aan schenkbelasting werd onderworpen.]
Volgens Vlabel ledigen Herman en Rita door zo'n uitbreng hun gemeenschappelijk vermogen tijdens hun leven om op die manier de overgang van de gemeenschapsgoederen bij overlijden, en dus erfbelasting, te vermijden.
De rechtspraak fluit VLABEL terug
In een arrest van 16 juni 2020 heeft het Gentse hof van beroep Vlabel evenwel teruggefloten. Na dit eerste arrest volgde nog een tweede én een derde gelijkaardig uitspraak.
Op grond van rechtspraak van het Grondwettelijk Hof [GwH 30 oktober 2013, nr. 141/2013.] kan Vlabel immers enkel tot fiscaal misbruik besluiten indien aangetoond wordt dat Herman en Rita met de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen in strijd gehandeld hebben met de doelstelling van de fictiebepaling uit artikel 2.7.1.0.4. VCF en dit hoofdzakelijk met de bedoeling om belastingen te ontwijken. Bovendien moet de doelstelling van de fictiebepaling ook duidelijk uit de wet of de parlementaire voorbereiding blijken. Het loutere feit dat Herman en Rita met de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen een belastingbesparing realiseren, is niet voldoende om fiscaal misbruik te weerhouden. Niets belet hen immers om te kiezen voor de minst belaste weg.
Volgens het hof van beroep te Gent blijkt de doelstelling van artikel 2.7.1.0.4. VCF duidelijk uit de wet. Enkel een overbedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot, die niet belast is met schenkbelasting, wordt getaxeerd in de erfbelasting. Een toebedeling bij leven wordt dus niet door de fictiebepaling geviseerd. [Dat is ook logisch aangezien op het moment dat deze fictiebepaling (destijds artikel 5 W. Succ.) werd ingevoerd, een vereffening-verdeling van de huwgemeenschap onmogelijk was en er dus simpelweg geen toebedelingen bij leven konden gebeuren. De wijzigingen die werden aangebracht aan artikel 2.7.1.0.4. VCF met het oog op het belastbaar maken van de sterfhuisclausule hebben daaraan niets veranderd.
Het Hof van Cassatie volgde in haar arrest van 6 januari 2023 de redenering van het Gentse hof van beroep en verwerpt het door Vlabel ingestelde cassatieberoep. Volgens het Hof wordt er door Vlabel inderdaad onvoldoende aangetoond dat een uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen tijdens het leven van de echtgenoten de doelstelling van de fictiebepaling uit artikel 2.7.1.0.4. VCF schendt.
De visie van de minister
Bovenstaande rechtspraak heeft ook op politiek niveau enige reactie teweeg gebracht. Zo werd de Vlaamse minister van Financiën en Begroting in de bevoegde commissie gevraagd om zijn mening over deze techniek [Vr. en Antw., Vl. Parl., nr. 419, 5 december 2023 (B. Rzoska, antw. M. Diependaele).].
De minister sluit zich aan bij de hierboven beschreven rechtspraak. In de situatie van Herman en Rita gebeurt de toebedeling bij leven én niet bij overlijden. De doelstelling van de erfbelasting is om te belasten bij overlijden zodat de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen tijdens het leven inderdaad geen bepalingen inzake de erfbelasting schendt.
De minister herinnert er evenwel aan dat de erfbelasting berekend wordt volgens progressieve tarieven: hoe groter het geërfde vermogen, hoe meer erfbelasting er verschuldigd zal zijn. Hierdoor is het volgens de minister helemaal niet zeker dat deze techniek effectief een belastingbesparing zal opleveren maar betreft het eerder een verschil in timing: de beperkte heffing aan erfbelasting bij het overlijden van de eerste echtgenoot zal nadien gecompenseerd worden met de hogere taxatie bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot. De minister ziet dan ook geen redenen om de bestaande regelgeving aan te passen.
Besluit
Een uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen ten voordele van de niet-zieke echtgenoot creëert een bescherming voor gehuwden die in extremis met het levenseinde geconfronteerd worden. De hogervermelde rechtspraak en het daaropvolgende antwoord van de minister bevestigen nu ook dat echtgenoten deze planningstechniek kunnen aanwenden zónder zich zorgen te moeten maken over eventuele nefaste fiscale gevolgen bij overlijden. Dit valt uiteraard alleen maar toe te juichen.
Het is evenwel minstens even belangrijk om te onderstrepen dat deze techniek, zoals de minister in zijn antwoord ook aanhaalt, niet noodzakelijk gepaard zal gaan met een belastingbesparing. Wel integendeel.
Om dit te duiden, keren we nog even terug naar de situatie van Herman en Rita. Door het gemeenschappelijk vermogen tijdens hun leven leeg te halen en toe te bedelen aan het eigen vermogen van Rita, zal zij bij overlijden van Herman geen erfbelasting verschuldigd zijn. Deze verrichting zorgt er evenwel voor dat Rita alleen eigenaar wordt van alle roerende en onroerende goederen. Bij haar overlijden komt het volledige patrimonium toe aan hun zoon Rik die op deze verkrijging +/- 525.000 EUR aan erfbelasting verschuldigd zal zijn. Zonder voorafgaandelijke uitbreng, en dus bij spreiding van het vermogen over het overlijden van Herman en Rita heen, zou de totale verschuldigde erfbelasting “slechts” +/- 360.000 EUR bedragen.
De minister zal het in vele gevallen dan ook bij het rechte eind hebben: de uitbreng uit het gemeenschappelijk vermogen mag niet zomaar als een ontwijkingsmechanisme in de erfbelasting worden bestempeld. Het is eerder een noodoplossing om de belastingdruk in hoofde van de langstlevende, niet-zieke, echtgenote te temperen.
Bron: Rutger VAN BOVEN en Sam DE NEVE – BDO Estate planning
Accountancy Actualiteit nr. 2024/10, weken 16 mei - 31 mei 2024