“Anders werken is volgens mij het belangrijkste thema in de Omgevingswet, we krijgen te maken met een paradigmawisseling.” Aan het woord is Stefan Kortekaas, senior beleidsmedewerker bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Met hem spraken we over de invloed van de Omgevingswet op het beleid van de overheid, hoe overheden om kunnen gaan met de toename van vergunningsvrije situaties en de mogelijkheid tot participatie.
De paradigmawisseling van de Omgevingswet, in gesprek met senior beleidsmedewerker Stefan Kortekaas
Wat zijn volgens jou de belangrijkste veranderingen als de Omgevingswet in werking treedt?
“Anders werken is het belangrijkste thema. Nu is het uitgangspunt zwart-wit: het mag of het mag niet. Dat verschuift naar het uitgangspunt dat de overheid moet proberen mee te denken over wat er wel mogelijk is. Daarnaast krijgen we veel meer te maken met zorgplichten en milieubeginselen. Ik zie kansen als het gaat om de zorgplichten, in de nota van toelichting staat een goede uitleg over deze zorgplichten. Op dit moment is een zorgplicht een laatste redmiddel, straks wordt het een van de vele instrumenten om in te zetten.
Neem bijvoorbeeld de zorgplicht voor vetafscheiders. Beleidsmedewerkers kunnen ervoor kiezen om de bestaande normen over te nemen. Ze kunnen er echter ook voor kiezen om te gaan praten met hun collega’s die de kwaliteit van het riool beheren. Er wordt vaak gedacht dat het veel tijd kost om op deze manier beleid neer te zetten. Het uitvechten van een handhavingszaak tot en met de Raad van State kost net zoveel tijd, alleen gaat het dan om één zaak. In dezelfde tijd kan de acquisitie voor het gehele grondgebied gemaakt worden. Wel is het belangrijk om na te denken over een logische fasering: wat zijn de onderwerpen die in gemeente, provincie of waterschap spelen? Zet aanvankelijk in op die onderwerpen.”
De Omgevingswet geeft overheden de ruimte om situaties vergunningsvrij te maken. Wat zijn daarbij de valkuilen?
“Als de Omgevingswet in werking treedt, ontstaat er voor de overheid ruimte om situaties die nu nog vergunningplichtig zijn, vergunningsvrij te maken. Natuurlijk binnen de gegeven kaders. Het is belangrijk om eerst in kaart te brengen wat deze verandering zou betekenen voor de uitvoering. Weeg daarna af of het verstandig is om af te stappen van de vergunningplicht. Minder vergunningaanvragen betekent wellicht dat er minder capaciteit nodig is op de afdeling ‘Vergunningen’, maar ook dat er vervolgens meer capaciteit nodig is op de afdeling ‘Beleid’ en ‘Toezicht en Handhaving’. Deze werkwijze vraagt om een goede, integrale samenwerking tussen de verschillende afdelingen.
Vergunningsvrij is niet hetzelfde als regelvrij. Bedrijven moeten bepaalde activiteiten melden. Dit doen zij niet altijd en dat zorgt ervoor dat de overheid geregeld te maken heeft met tijdelijke informatieachterstanden. Het is aan de overheid om dit op te vangen.”
“De mensen kunnen het aan, daar heb ik alle vertrouwen in. Wel moet er goed worden nagedacht over de beleidscyclus. Voor het neerzetten van een beleidscyclus is het volgens mij belangrijk als medewerker waar dan ook in het proces de juiste focus hebben. Waar staat de organisatie voor? Gaat het om het oplossen van problemen in de fysieke leefomgeving of het beoordelen van vergunningen/toezicht houden? Als de focus ligt op het oplossen van problemen in de fysieke leefomgeving, dan is er meer betrokkenheid bij het gehele proces.
Ik raad aan om scherp en vooral ook organisatie breed in te zetten op de belangrijkste onderwerpen. Zo kun je voorkomen dat er bij het beleid prioriteit A speelt, bij de uitvoering prioriteit B en bij het bestuur prioriteit C. Natuurlijk zijn er onvoorziene zaken, maar probeer los te komen uit het denken vanuit de eigen functie. De transitieperiode duurt tot en met 2030, maak daar gebruik van en oefen nu al met het integraal samenwerken.”
Is de mogelijkheid tot participatie voldoende vastgelegd in de Omgevingswet?
“De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen. Dit betekent loslaten en het overlaten aan bewoners, bedrijven en initiatiefnemers. De wet kent twee soorten participatie, vrijwillige en verplichte. Bij de vrijwillige participatie is het de uitdaging om deze mogelijkheid voldoende te faciliteren, zodat er gebruik van wordt gemaakt. Zorg ervoor dat participatie zo vroeg mogelijk in het proces plaatsvindt, al voordat de aanvraag ingediend wordt. En geef als bevoegd gezag tips mee aan de initiatiefnemer over succesvolle manieren van participeren. In mijn ogen is het nog altijd beter om in gesprek met de buren tot een oplossing te komen, dan wanneer zij in de plaatselijke krant lezen dat er een aanvraag is ingediend. Wel is het belangrijk dat de aanvrager weet dat het bevoegd gezag uiteindelijk een beslissing neemt. Participatie maakt onderdeel uit van de belangenafweging. Ook als alle partijen voorstander zijn van het initiatief betekent dat niet dat een vergunning moet worden verleend. Het vraagt wel om lef en goede onderbouwing van het bevoegd gezag.”
Dit interview maakt onderdeel uit van de serie Omgevingswet. Eerder spraken we met advocaat Minou Woestenenk. Zij stelde jou deze vraag: “Het uitgangspunt van de Omgevingswet wordt: ‘Het kan, tenzij’. Daarom moet je meedenken met de ondernemer of de particulier. Welk advies kan je geven om een passende oplossing te vinden, zowel vanuit het bevoegd gezag als de ondernemer?”
“Blijf op ieder moment van het proces bewust van de rol en de ruimte die je hebt en houd daarbij ook de bestaande jurisprudentie over het vertrouwensbeginsel in de gaten. Daarnaast is het belangrijk om open te zijn en zorg te dragen voor een zorgvuldige inrichting van het proces.
Neem een ontwikkeling die vergunningplichtig is, vanuit de meest wenselijke situatie. De initiatiefnemer gaat eerst met de buurt een participatiefase in, vervolgens beoordeelt het bevoegd gezag of het initiatief past binnen de visie. Als dit zo is, moet er inhoudelijk getoetst worden. Als de vergunning is verleend, dan wordt de ruimte voor de ‘ja, tenzij houding’ kleiner. Van de beschikking kan namelijk niet zo gemakkelijk worden afgeweken. Er blijft wel speelruimte op aspecten waar maatwerk mogelijk is. Deze specifieke situatie vereist dat de handhaver goed zicht heeft op redenen van het niet naleven, dat de Landelijke Handhaving Strategie goed wordt toegepast en dat er niet incidentgericht gehandeld gaat worden.”
In gesprek over de Omgevingswet
De Omgevingswet wordt gezien als de grootste wetgevingsoperatie sinds de Grondwet uit 1848. Wolters Kluwer interviewt verschillende experts over de nieuwe Omgevingswet. Deze experts gaan in op de veranderingen binnen hun deelgebied. Het interview met Stefan Kortekaas is het zevende deel in de serie. Eerder spraken we met professor Jeroen Rheinfeld en met advocaat Ronald Olivier. Daarnaast vertelde wetgevingsjurist Harald Oldenziel over de totstandkoming van de Omgevingswet en hielden we een duo-interview met Eric Moesker en Tonny Nijmeijer. Ook Henk Addink en Willem Wensink deelden hun visie op het nieuwe stelsel. En met advocaat Minou Woestenenk spraken we over het werk dat op gemeenten afkomt met de nieuwe Omgevingswet.
Stefan Kortekaas stelt deze vraag aan de volgende in de reeks van interviews over de Omgevingswet: “De Omgevingswet vraagt een integrale benadering waarbij meerdere belangen integraal moeten worden aangevlogen, waarbij we uitgaan vertrouwen maar niet bang zijn om te handhaven. Dit vraagt om positieve bestuurlijke aandacht. Hoe gaat u de Bibob en de koppeling met uitvoering actief opnemen in uw werk?”